Na bijna een hele morgen alleen het vizier te hebben gehad op de monitor, met af en toe het gezelschap van de lange Chinees, mocht ik mijn buik weer bedekken en werd het apparaat uitgezet. De arts nam mijn koude handen in zijn warme handen en keek me bijna vragend aan. Het leek alsof hij naar woorden moest zoeken en ik voelde me wat ongemakkelijk worden.
‘Wat heb je op de monitor gezien?’ vroeg hij me op zachte toon.
Ik vond het een vreemde vraag en op mijn beurt keek ik hem aan.
‘Wat ik heb gezien?’ retourneerde ik de vraag. Het was toch vrij duidelijk wat we, hij en ik, de afgelopen uren hadden gezien. ‘Ik heb mijn kindje gezien’, antwoordde ik daarom bijna onschuldig en met een glimlach op mijn gezicht.
‘Is je niets opgevallen aan het beeld dat je hebt gezien?’ vroeg hij mij vervolgens. Ik begreep niet waar hij heen wilde met zijn vragen. Ik begreep ook niet waarom deze echo zo buitensporig lang moest duren. Eigenlijk begreep ik er helemaal niets meer van. Ik voelde me verward. Even keek ik langs hem heen, erover nadenkend of mij iets was opgevallen. Ik kon daar niets zinnigs over zeggen, want ik wist niet wat mij op had moeten vallen. Ik schudde zachtjes met mijn hoofd. De lach was nu wel van mijn gezicht verdwenen en iets meer dan lichtelijke onrust maakte zich van mij meester. Waarom die vragen en waarom die geheimzinnigheid? De lange en vriendelijke Chinees, keek me aan met een blik die ik niet thuis kon brengen. Ik hoorde hem diep ademhalen waarna hij woorden uitsprak die ik niet had voorzien en die ik al helemaal niet wilde horen: ‘Ik ben bang dat je kindje dood is.’
De woorden leken vertraagd bij mij binnen te komen. Mijn hart bonkte pijnlijk tegen mijn ribbenkast. Ik telde het aantal woorden. Acht woorden slechts. Acht woorden die ik niet kon en niet wilde begrijpen. Het ging mijn bevattingsvermogen verre te boven. Ik keek hem aan en zei niets. Dood, hoezo dood? Ik hoorde de bewogenheid in de stem van deze arts terwijl hij verder sprak. ‘Ik heb vier uur lang op verschillende momenten foto’s gemaakt en op elke foto ligt je kindje in dezelfde houding. Heb je dat niet opgemerkt?’ Opnieuw schudde ik nauwelijks merkbaar met mijn hoofd. Mijn tong plakte vast aan mijn gehemelte en ik kreeg geen woorden over mijn lippen. Hoewel ik het stemgeluid kon waarnemen, hoorde ik niet meer wat er gezegd werd. Het lelijke woord ‘dood’ evenwel hoorde ik luid en duidelijk en dat overschreeuwde alle andere geluiden. Het leek wel of ik in een cocon zat waar ik moeilijk te bereiken was. Dood? Dood? Mijn baby’tje was dood? Mijn baby’tje bewoog niet meer? Hoe? Wat? Wanneer? In mijn hoofd buitelden de vragen over elkaar heen, maar ik kon het niet opbrengen ze te stellen. Was dit het einde dan? Het einde van een zwangerschap, het einde van een leventje dat zo vreselijk gewild was? Het was ondenkbaar, onbestaanbaar, onmogelijk, en het was zo onverwacht.
Ik werd stil, heel mijn wezen werd stil, mijn kindje was stil. Kon het stiller zijn? De stilte omkleedde mij, ik loste compleet op in de stilte. Het enige geluid dat ik op een gegeven moment registreerde was de ademhaling van de arts en die van mij. De gynaecoloog – de expert op gebied van zwangerschap, bevalling en ongeboren baby’s – was blijkbaar, net als ik, stilgevallen. Verbazingwekkend dat ik gewoon doorademde en dus leefde, want ik was ook een beetje dood. De dood was in mij.
Na wat een eeuwigheid leek doorbrak de arts de stilte met de woorden dat ik wel weer naar mijn eigen afdeling kon gaan. De afdeling waar mijn bed stond en de afdeling waar baby’s geboren werden, levende baby’s. Nu zou er bij wijze van uitzondering dus een dode baby geboren worden. Ik kwam overeind en de arts hielp mij van het bed af. Als een robot bewoog ik mijn benen en zowaar ik kon staan en lopen. Mijn buitenkant leefde terwijl ik vanbinnen dood was, want mijn baby die diep binnen in mij verscholen zat was dood. Konden dood en leven dan samengaan?